Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op de expertisecentra

 

Artikel 3 Bevoegdheid schoolonderwijs
1
Speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs mag, onverminderd het derde en vierde lid, slechts worden gegeven door degene die:
a
in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens,
b
in het bezit is van:
1
een getuigschrift, afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt dat ten aanzien van dat onderwijs of ten aanzien van een of meer bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen onderdelen daarvan of vakken als bedoeld in de artikelen 13, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, en 14, eerste tot en met derde en vijfde lid, is voldaan aan de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 32a, eerste lid, of krachtens artikel 36, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, of
2
een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, verleend ten aanzien van het onderwijs dat betrokkene zal geven, of
3
een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 162e, en
c
niet krachtens rechterlijke uitspraak van het geven van onderwijs is uitgesloten.
2
Het onderwijs in de onderwijsactiviteiten zintuiglijke oefening en lichamelijke oefening in groepen bestemd voor leerlingen vanaf 7 jaar in het speciaal onderwijs kan in afwijking van het eerste lid, onderdeel b. 1°, uitsluitend worden gegeven door degene die:
a
beschikt over een in dat onderdeel b. 1° bedoeld getuigschrift waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 32a, eerste lid, en
b
in het bezit is van een bij ministeriële regeling aangewezen getuigschrift dat specifiek is gericht op de bekwaamheid tot het geven van dat onderwijs, of onderwijs volgt ter verkrijging van een dergelijk getuigschrift, in welk laatste geval betrokkene het onderwijs in deze onderwijsactiviteiten mag geven gedurende ten hoogste twee aaneengesloten schooljaren, gerekend vanaf het moment waarop betrokkene het onderwijs ter verkrijging van dit getuigschrift voor de eerste maal volgt.
3
Onze minister kan aan personen die in het bezit zijn van een buiten Nederland behaald bewijsstuk waarmee de bekwaamheid wordt aangetoond, de bevoegdheid tot het geven van speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs verlenen. Hij kan daarbij voorwaarden en beperkingen stellen.
4
Onze minister kan met betrekking tot een vak waarvoor geen lerarenopleiding bestaat en ook anderszins niet aan de hand van enig bewijsstuk kan worden aangetoond dat betrokkene voldoet aan de bekwaamheidseisen, verklaren dat een leraar wordt geacht te voldoen aan de bekwaamheidseisen tot het geven van voortgezet speciaal onderwijs in dat vak.
5
Bij tijdelijke afwezigheid van een leraar kan ten aanzien van degene die hem vervangt, telkens voor ten hoogste 1 jaar worden afgeweken van de eisen van benoembaarheid, gesteld in het eerste lid onder b. Indien in een vacature niet terstond kan worden voorzien door de benoeming van een leraar die aan de genoemde eisen voldoet, is het bepaalde in de vorige volzin van overeenkomstige toepassing. Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens met betrekking tot de toepassing van de eerste en tweede volzin.
6
Onverminderd het vijfde lid kan ten aanzien van studenten die een duale opleiding volgen als bedoeld in artikel 7.7 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek leidend tot een getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, onder b.1°, en aan die opleiding ten minste 180 studiepunten hebben behaald, worden afgeweken van de eisen in het eerste lid onder b, met dien verstande dat het tijdelijk dienstverband van de student een periode beslaat die overeenkomt met een volledig dienstverband van vijf maanden. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van studenten die ten minste 166 doch nog geen 180 studiepunten hebben behaald, indien door de desbetreffende hogeschool wordt verklaard dat de student beschikt over met 180 studiepunten vergelijkbare en tevens voor het dienstverband relevante kennis, inzicht en vaardigheden. De toepassing van de vorige volzin vervalt ten aanzien van die student die niet binnen vier weken na aanvang van het dienstverband over 180 studiepunten beschikt. De in artikel 7.7, vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bedoelde overeenkomst vermeldt tevens de leraar onder wiens verantwoordelijkheid de betrokken student werkzaamheden van onderwijskundige aard verricht.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •